maandag 24 november 2014

Column. Sam

Juhuff. De stem van Sam heeft een speciale klank als hij me aanspreekt. Innemend maar ook dwingend. Juf, ik kan mijn veter niet strikken. Je bent de eerste in al die jaren waarin ik lesgeef aan groep 7 die me dat vraagt, zeg ik verbaasd. Hij kijkt me olijk aan. Ik kan het echt niet, zegt hij. Maar hoe komt dat dan, vraag ik terwijl ik door de knieën zak. Ik heb mijn strikdiploma nooit gehaald, antwoordt Sam doodernstig. Ik knik. Dan wordt het tijd jongen. Nu is het de beurt van Sam om verbaasd te kijken. Echt waar? Juhuff. Hoewel ik midden in een gesprek met een collega zit, prikt Sam in mijn zij. Juf, ik heb een Batmancape! Ik pak hem bij de schouders en keer hem zachtjes om terwijl ik mijn gesprek voortzet. Hij prikt echter onverdroten door. Wat is dat nu met die cape, vraag ik. Mag ik ‘um om in de klas? Natuurlijk, zeg ik. Even later zweeft hij door de klas. De cape staat hem goed. Er is geen klasgenoot die er iets van zegt. Ik zie aan zijn gezicht dat het hem ernst is. Hij speelt geen rol, hij is Batman. Ik zou graag zien dat hij zijn rol als leerling net zo serieus nam. Maar dat is niet zo. Het liefst zit Sam de hele dag wat vriendelijk om zich heen te staren. Bij voorkeur naar het plafond. Hij heeft een prettige binnenwereld, dat zie je zo. Hij kijkt altijd wat geschrokken als ik hem eruit laat ontwaken en zijn aandacht opeis met sommen en spellingsregels. Ben je al begonnen? Nee, sorry. Uit zichzelf komt hij nergens toe maar aan werkafspraken houdt hij zich redelijk. Dat wil zeggen: als ik alle vraagtekens over het hoofd zie. Een antwoord moet hem direct te binnen schieten. Nadenken, uitpluizen, trial en error, hij begint er niet aan. Voor ik weet dwaalt zijn blik weer alle kanten op en zet hij achteloos vraagtekens waar antwoorden hadden moeten staan. Op een dag heeft hij geen cape om maar een klein nagemaakt laboratoriumflesje in zijn hand. Juhuff, weet u wat dit is? Hij draait het flesje langzaam om. Plutonium, staat er in grote hanenpoten. Hemeltje, wat ga je daar nu mee doen, vraag ik. Jaha, dat is een geheim, grinnikt hij. Als anderen vragen wat hij daar heeft, zwijgt hij geheimzinnig. We komen er niet achter. Tijdens gymlessen is hij ongelukkig. Hij klimt onhandig over de toestellen en is met spellessen veel te langzaam. Voor hij ook maar bedenken kan dat de bal zijn kant op komt, is een ander hem al te snel af. Daarom noemen sommigen hem stiekem ‘de etalagepop’. Hij kan erg verdrietig zijn als deze belediging in het voorbijgaan in zijn oor gefluisterd wordt maar hij komt het me nooit melden. Gelukkig zijn er altijd kinderen die het voor hem op nemen. Hij is dol op de lessen sterrenkunde waar ik onlangs mee begonnen ben. Hij drinkt de woorden bijna. Nog niet eerder dit jaar zag ik zoveel aandacht en interesse bij hem. Sindsdien word ik doorlopend in mijn zij geprikt. Juhuff, wanneer gaat u verder met die lessen, wanneer gaan we de sterrenkoepel in en wanneer gaan we door de sterrenkijkers kijken? Juhuff, juhuff! Het antwoord onthoudt hij maar even. Maar ik zei toch net…o ja dat is ook zo juf. De andere leerlingen accepteren hem meestal zoals hij is. Maar ze kiezen hem nooit. Niet om mee in een groepje te zitten, niet om mee te spelen, niet om mee samen te werken. Maar het is waarschijnlijk ook lastig samenwerken of spelen met zo’n fladderende, wonderlijke, over zijn veters struikelende klasgenoot in een Batmancape en met een flesje plutonium in zijn hand. Ik zou hem wel kiezen. Maar ja, ik zit niet naast hem.

zondag 16 november 2014

Column. Voetbalcoach.

Mocht ik nog mooie gedachten koesteren over mijn rol als duider van grote gebeurtenissen, voorlichter op het gebied van nuttige zaken als rekenen, lezen en taal en sociaal begeleider van klein en groot kinderleed, mijn huidige klas ziet maar een rol voor mij weggelegd: die van voetbalcoach en voetbalscheidsrechter. Het is geen prettige rol. Elke dag staan er knaapjes voor me die er tot in het diepst van hun ziel van overtuigd zijn dat zij even daarvoor- in de pauze, tussen de middag- uitermate onrechtvaardig behandeld zijn door iemand van de tegenpartij of niet zelden door de hele tegenpartij tegelijk. Die onrechtvaardige behandeling heeft tot een doldrieste aftocht geleid of een flinke trap tegen het scheenbeen van de tegenstander. In mijn naïviteit - ik vergeet steeds opnieuw dat voetbal in tegenstelling tot volleybal, trefbal en hockey, helemaal geen spel is maar een bezigheid die appelleert aan tribale oerinstincten, dacht ik dat ik met het intensief begeleiden van deze processen de zaak in goede banen kon leiden . Op sommige dagen is dat ook zo maar er zijn dagen dat er tijdens de pleinwacht of erger: aan het begin van de les, opnieuw een hele rij opgewonden jongetjes met knalrode gezichten voor me staat. De ene keer vanwege akkefietje zus, de andere keer vanwege akkefietje zo maar vooral om mij te melden dat het-niet-eerlijk-gaat. Omdat ik regelmatig niet begrijp wat er nou precies niet eerlijk gaat onderwerp ik op een goed moment het begrip eerlijkheid eens aan een nader onderzoek. Tot mijn verbazing blijkt dat minstens de helft van de jongetjes –en groep 7 bestaat dit jaar voor 80 procent uit jongetjes- er van overtuigd is dat een wedstrijd niet eerlijk gaat op het moment dat de ploeg waar zij toe behoren op achterstand komt te staan. Jullie kunnen dit niet menen, roep ik terwijl ik wanhopig mijn armen in de lucht werp. O ja hoor, dat menen ze echt. Het komt omdat de partijen niet eerlijk zijn verdeeld. Daardoor kunnen ze niet winnen en zodoende is er niets meer aan, roepen ze boos. Ik kan me dat voorstellen bij een stand van 10-0, weerleg ik geduldig, maar bij 2-0 is er toch niets aan de hand? O, jawel hoor, bij 2-0 kan het ook al heel erg oneerlijk zijn, roepen ze in koor. Ik besluit alles uit de kast te halen om deze knapen te leren sportief te spelen. Ik laat de partijen elke dag door andere kinderen verdelen, verbied het geven van negatieve commentaren en ga zelf langs de kant gaan om het goede voorbeeld te geven. Maar het blijft fout gaan, er zitten eenvoudig teveel gepassioneerde, egocentrische, driftige, enthousiaste jongetjes in deze groep die hopen dat ze de nieuwe Wesley Sneijder worden. Dus stel ik nog meer regels op, verbied nog meer soorten negatief gedrag, laat meer ballen meenemen zodat niemand er met de bal vandoor kan gaan en regel dat de kinderen die boos het veld uitlopen en voor het eind van de wedstrijd niet terug keren een volgende keer niet meer opgesteld worden. Maar voor ik het weet gaat het de hele dag alleen nog over voetbal. De eerste vraag die mij om half negen bereikt gaat over de opstelling. Om kwart over tien worden de eerste zuchten over de oneerlijke partijen onderdrukt. In de pauze zijn de eerste leerlingen al na een minuut terug om mij de eerste klachten te melden. En dan op een dag geef ik het op. Ik doe het niet meer, raas ik, na weer een chaotische wedstrijd. Ik ben een juf, geen voetbalcoach. Ik ben hier ingehuurd om rekenles te geven en spellingsregels uit te leggen. Ga maar wat anders doen in de pauze. Er wordt hier niet meer gevoetbald. Ze kijken me ontredderd aan. Iets anders doen?

maandag 10 november 2014

Column. Averechts

De herfstvakantie stond vooral in het teken van het omspitten van de achtertuin van Einstein en het breien van een snood. Ik hou mij graag op in de achtertuin van Einstein. Ik krijg maar moeilijk genoeg van al die fotonen, ionen, neutronen, protonen en elektronen. Niet omdat ik dat allemaal zo goed begrijp, dat doe ik niet, maar omdat het zo’n wonderlijke wereld is. Het maakt niet uit hoe vaak ik een boek over de relativiteitstheorie en de kwantummechanica lees, elke keer is er weer zoveel informatie weggezakt of simpelweg niet goed genoeg doorgrond dat het lijkt alsof ik steeds opnieuw het mooiste boek van de wereld mag lezen terwijl ik de afloop nog niet weet. Nee, dan breien, daar weet ik maar al te goed de afloop van. De laatste keer dat ik breinaalden in mijn hand heb gehad was ik tien jaar oud en heel erg boos. Boos op dat handwerkje dat maar niet wilde vlotten. Alle meisjes uit mijn klas hadden het al af. Twee jaar duurde deze lijdensweg. Twee jaar lang twee keer in de week handwerkles van juffrouw Spinnekop . En toen het af was, zag het er niet uit. Ik weet dat zeker want ik heb het nog. Het is een reuze zielig beertje. Mijn hekel aan deze juf was monumentaal. Ik weet zeker dat dat geheel wederzijds was. Maar goed. Het is nu bijna 50 jaar later. Een mens moet een keer besluiten ergens over heen te stappen. Ik kocht breinaalden, wol en het patroon van een snood. Daar lag het dan. Naast dat prachtige boek van Amanda Gefter over de achtertuin van Einstein. Gefter heeft niet gestudeerd. Het enige wat ze weet over natuurkunde als ze aan dit boek begint weet ze van haar gepassioneerde vader. Ze bluft zich bij natuurkundecongressen naar binnen en spreekt daar Stephen Hawking, John Wheeler en Leonard Susskind aan. Ze leest, leest en leest en bluft zich al even vrolijk bij the New Scientist naar binnen. Vervolgens schrijft ze dit geweldig leuke boek. Het kost me dan ook moeite om het weg te leggen. Maar ik vind dat ik die snood moet breien. Ik wil die weerzin overwinnen. Een mens moet zichzelf doelen stellen. Dus daar ga ik. Tot mijn verbazing brei ik de eerste pennen zo weg. Alle bewegingen zitten kennelijk nog ergens in mijn systeem opgeborgen en ik ontwaar enig plezier bij de voortgang die ik maak. Maar dan moet ik de pen averechts breien. En opeens glip ik door een wormgat heen en ben ik weer tien. Steeds opnieuw glijdt de draad van de pen en glipt er een steek vandoor. Weg! Verdwenen in een zwart gat. Aanstonds moet ik weer in die rij bij het bureau van juffrouw Spinnekop en zal ik haar blik opvangen als ze me ontwaart en haar diepe zucht horen als ze het werkje uit mijn handen grist. Ik smijt het trieste begin van de snood van me af en pak het boek van Gefter weer op. Ik maak liever een krachttoer om de kwantummechanica te doorgronden dan dat ik nog een toer averechts brei. De ‘constante van Planck’ is de kleinste lengte in de kosmos, lees ik. Het is een miljoenste van een miljardste van een miljardste deel van een centimeter. Zo lang de atomen van de ruimte maar niet kleiner zijn dan de Planckschaal houdt de zwaartekracht de controle. Bij afstanden die kleiner zijn dan deze schaal keert het universum zich tegen zichzelf. Ruimte en tijd lossen op in het niets. Ongetwijfeld in een mooier niets dan dit breiwerk, zucht ik terwijl ik de pennen weer oppak. Maar ik kan die Spinnekop niet vanuit haar graf over mij laten regeren. Ik zal die snood breien. Toch vrees ik dat het boek eerder uit is dan de snood af.

zaterdag 8 november 2014

Artikel. En nog is het einde niet in zicht.

Hoewel jonge collega’s vanwege de krimp van het leerlingenaantal bij bosjes in de rddf geplaatst worden of alleen in geval van ziekte nog een schoolklas binnenkomen is het einde van mijn inmiddels 37-jarige onderwijsloopbaan nog lang niet in zicht. Ik sta daarin niet alleen. Het personeelsbestand op de school waar ik werk bestaat voor 70 procent uit (eind)vijftigers en zestigers. Als alles gaat zoals de ‘bovenonsgestelden’ bepaald hebben dan zullen wij op het moment dat we met pensioen gaan meer dan 45 jaar gewerkt hebben. In veel gevallen full time. Dat is onwaarschijnlijk lang. Dat is ook onafzienbaar lang. Het is dan ook niet voor niets dat er onder deze collega’s gemopperd, gezucht en hier en daar flink gezanikt wordt. Wie schiet er nou wat mee op dat wij onszelf tot in lengte van jaren krakkemikkig en op ons tandvlees de drempel van de school over slepen terwijl er een jongere garde is die niet of nauwelijks aan het werk komt of alleen het treurigste invalwerk mag doen. Daar komt bij dat er tijdens het schoolleven van de generatie waar ik deel van uit maak enorm veel onderwijsveranderingen hebben plaatsgevonden. Er is heel wat huisgehouden en rondgedanst op onze ziel dus ik snap al dat gemopper wel. En soms zanik en zucht ik dan ook van ganser harte mee. Zo ben ik zo langzamerhand allergisch voor bepaald vergadermomenten: ja hoor, daar gaan we weer.. daar komen die hoofdluizen weer aankruipen, o get, collega A begint toch weer niet opnieuw over de rotzooi in de school? Ah nee hè…gaat B nu echt dat hele draaiboek regel voor regel voorlezen? Och hemeltjelief daar komt het taakbeleid weer aan de orde, waarom doen we toch steeds alsof dat werkt? Is de ouderraad het onderling niet eens over de festiviteiten? Vertel me eens wat nieuws. Allemachtig, duurt dit echt nog een uur…wat jammer van mijn leven. Een hele oude zeurderige vrouw ben ik op dat soort momenten. Echt een pain in the neck. Dat geldt ook voor scholingen. Als ik een scholing zou leiden waar iemand als ik in het publiek zou zitten dan zou ik er geen moment over aarzelen om die persoon eruit te mikken. Ik misdraag me soms echt. Ik slaag er gewoon niet meer in om al die van boven opgelegde modieuze flauwekul , voorzien van al die al even doorzichtige scholingsmiddelen (flappen met slechte samenvattingen die wemelen van de spelfouten, Roos van Leary, domme groepsopdrachten, Roos van Leary, suffe spelletjes, Roos van..) serieus te nemen. En ja ook ik mopper evenals mijn hele generatie op dat leerlingvolgsysteem. Niet omdat ik vind dat we niets moet administreren, dat moeten we wel, maar omdat dit systeem een doel op zich geworden is. Zoals ik laatst las op een Amerikaanse onderwijs site: crazy is crazy but we can administer it. Waarom stap ik dan ondanks het vooruitzicht nog zo’n kleine tien jaar door deze bergen flauwekul te moet waden toch elke dag redelijk vrolijk en opgewekt de school binnen? Nou dat is simpel: ik vind ze leuk, die leerlingen van me. En als ze van nature niet erg leuk zijn vind ik ze boeiend. Altijd weer. Jaar in, jaar uit. Dat gaat niet over. Daarnaast hou ik gewoon van uitleggen en verhalen vertellen. Het maakt niet uit of dat steeds hetzelfde verhaal is. Het gaat hier per slot niet om luizen of wat rotzooi in de school maar om wezenlijke dingen. Nuttige zaken, interessante zaken. Ik probeer steeds een nieuwe draai aan mijn lessen te geven of een nieuwe invalshoek te creëren en als dat niet lukt is het een goede oefening in geduld. Ik hou ook van kijken naar groepsprocessen, van het ingrijpen in groepsprocessen, van het falen, nadenken en opnieuw proberen. Ik zoek graag uit wat het ene kind beweegt om iets te doen en wat het andere weerhoudt. Ik wil graag weten waarom Arno zo snel boos met de deuren slaat, Marloes direct om alles moet huilen en Sanne op haar lip bijt als ik vraag of ze haar rol in een conflict toe wil lichten. Bovenal probeer ik leerlingen te leren om over al deze grenzen heen te stappen. Dat geldt ook voor mijzelf. Er valt ook voor mij namelijk veel te leren van boos met de deuren slaan, snel huilen en op je lip bijten. En dat allemaal zonder flappen en Roos van Leary. Maar goed beschouwd geldt dit plezier in het vak, want dat is het, nog steeds voor veel eind vijftigers en zestigers. Het is ook niet het werk voor de klas dat hen bezwaart maar ‘dat wat er allemaal bij komt’. Al die extra werkzaamheden zorgen er voor dat veel oudere collega’s vaak als de karikatuur uit het liedje van Brigitte Kaandorp door de school sloffen: ik heb een heeeel zwaaaar leven…moeilijk, moeilijk, moeilijk. Als we nog met enig plezier die halve eeuw vol willen maken dan moeten we beginnen met niet zo vreselijk braaf te willen zijn. Braafheid is de gesel van dit vak. Er wordt geen les leuker van en geen kind enthousiaster. Mijn remedie is: ga zingen met de kinderen. Verzin doorzichtige smoezen om onder nutteloze tijdrovende activiteiten uit te komen. Voel nooit enige morele weerstand om zo’n doorzichtige smoes te verzinnen. Zet om de haverklap iets nieuws op poten, let wel: om de kinderen iets te laten leren of ervaren, nooit om je bazen te behagen. Zorg dat je op tijd naar huis gaat, kijk films, fiets, zeil, borduur, lees, ga lekker uit eten maar kijk nooit naar de mail van je werk en check altijd per ongeluk uit van gemeenschappelijke schoolaccounts. Laat nakijkwerk op school. In de papiercontainer mag ook. Laat het vaste lesprogramma los. Een voorspelbaar programma doodt alle levendigheid. Verras de kinderen. Verras jezelf. Ga nooit achter je bureau zitten, het is een plek van verveling. Zanik zo nu en dan flink maar zeur nooit.