vrijdag 22 januari 2016

Column. Lief en aardig.

Er zijn een aantal vaardigheden voorgoed in de twintigste eeuw achtergebleven. Zo heeft het leren memoriseren de race om de 21th century skills voorgoed verloren. De acute beschikbaarheid van navigatie, google en Wikipedia deed deze vaardigheid de das om. Het is een geweldig verlies. Sindsdien maak ik mij met mijn topo- repetities steeds verdachter. Is dat nu echt nodig vragen sommige ouders lacherig, we hebben toch Tom-Tom? Maar ik laat me niet vermurwen. De meeste leerlingen vinden het neuzen in atlassen en het behalen van hoge beoordelingen nog steeds heel erg leuk en het lijkt me ook in deze tijden een goede zaak dat leerlingen leren waar ze zich zo’n beetje bevinden op deze wereld.  Ook het memoriseren van gedichten lijkt voorgoed op de afvalberg van verloren vaardigheden terecht te zijn gekomen. Ik was er vroeger dol op. Achterberg, Slauerhoff, je kunt me er midden in nacht voor wakker maken. Helaas is dat in dit tijdsgewricht een wat aanstellerige ‘skill’ dus laat iedereen mij met gerust hart doorslapen. Er is nu geen kind meer die een gedicht uit het hoofd leert. Ze kijken me zelfs verbijsterd aan als ik het voorstel. Dat is jammer. Ik heb geweldige herinneringen aan mijn jaren in de onderbouw waar ik elke dag opnieuw het grote cultuurgoed van Annie MG Schmidt tot leven wekte. De cadans, de spanning, de lol in haar gedichten, het is onovertroffen: toen kwam er een meneer van het grote postkantoor, die kwam al met een hamer en een beitel en een boor. Of het verpletterende eind van juffrouw Scholten: enkel nog haar tasje lag daar in een plasje. Het is heel wat leuker om deze gedichten uit het hoofd te vertellen dan om ze voor te lezen. Mijn favoriete gedicht ging over de vogel Bisbisbis. (Waar iedereen zo bang voor is). Een griezelgedicht van de bovenste plank. Er wordt een brutaal krengetje (Rosalind) door deze vogel in afgevoerd, ontvoerd is een beter woord. Ze wordt naar een eiland gebracht ver in de oceaan (een eiland verschrikkelijk ver hier vandaan). En daar zit dat onmogelijke wichtje nu. Ze blijft bij de vogel Bisbisbis totdat ze weer ‘lief en aardig’ is. Kijk dat kan nu haast niet meer. Dat zou ik niet meer zomaar kunnen voordragen. Dat is vast te eng voor die arme zieltjes in de eenentwintigste eeuw. Die worden daar maar bang van. Dus de vogel Bisbisbis wordt waarschijnlijk binnenkort ook achtergelaten op de afvalhoop van de geschiedenis, waar  dikke tante Kee ook al ligt te zieltogen samen met de arme Julia-is-zo-schoon, die aan het eind van een lang leven vol lichamelijke tegenslagen stomdronken van de drank  lag te zwaaien met een hamer. Over. Uit. Weg ermee. Terwijl …zeg nou zelf…zo’n strenge doch rechtvaardige vogel Bisbisbis….het zou toch een zegen zijn, zo’n beest. Ook in deze eeuw: oooo, kijk toch eens even…daar komt een vogel over de scholen zweven, het is de vogel Bisbisbis (waar iedereen..). En zoeffff…daar gaan ze de lucht in: de bedenkers van het Lerarenregister, de rovers van de ADV en de vakantiedagen, de auditoren die met gestrekt been scholen binnen vallen met onaangekondigde afvinklijsten in hun hand, de reaguurders die bij elk bericht in de krant of op het internet over de te hoge werkdruk in het onderwijs beginnen te loeien over onze lange vakanties en korte werkdagen. Allemaal naar een eiland verschrikkelijk ver hier vandaan, een eiland ver in de oceaan, waar ze moeten afleren om steeds maar te zaniken en te morren en te kniezen en te knorren. En waar ze bovenal zelf mogen uitzoeken waar dat eiland zich op de kaart bevindt. Gezellig bij de vogel Bisbisbis. Totdat men weer lief en aardig is.l

zaterdag 9 januari 2016

Column. Zeventien jongetjes.

Er zitten 17 jongetjes in deze groep. 17 jongetjes! Het is nodig dat ik dit herhaal omdat niemand tot dusver verschrikt de hand voor de mond slaat als ze dit getal horen terwijl dit toch precies is wat men wel zou moeten doen. 17 jongetjes betekent namelijk: heel veel jongetjes, stapels jongetjes, onafzienbare rijen jongetjes. Een aantal van hen presteert in de regel goed, een aantal scoort onder het gemiddelde maar het gros huist in het midden. Het gros bevindt zich dus om de haverklap in elkaars vaarwater. Daar strijden ze constant om de aandacht. Aandacht van elkaar maar bovenal aandacht van mij. 17 jongetjes en een oude juf. O ja, en nog 7 meisjes, ergens. Een halve eeuw leeftijdsverschil. Al die jongetjes moeten allemaal tegelijk iets vertellen aan mij. Ook moeten ze allemaal op hetzelfde moment hun boek ruilen en allemaal op hetzelfde moment koffie voor mij halen. Ze moeten op hetzelfde moment vertellen dat de ander begon, is het niet vandaag dan is het wel gisteren of anders wel ‘eens een keertje’. Ze moeten allemaal op hetzelfde moment het antwoord door de klas roepen want ze willen heel graag dat ik ze goed vind. En aardig. En lief. Als ik ze niet goed vind of aardig of lief dan moeten ze vaak huilen. Dan leggen ze hun hoofd op hun armen en snikken het uit. Maar het was toch niet aardig wat je deed, vraag ik dan verbaasd. Neehee, maar nu bent u boohoos, klinkt het dan. Kom op, zeg ik dan, neem je verantwoordelijkheid. Maar verantwoordelijkheid is een moeilijk ding. Ze snappen vaak niet wat ik daar nu zo belangrijk aan vind. Verantwoordelijkheid is helemaal niet leuk. Je moet je werk afmaken bijvoorbeeld. Dat wil zeggen: werk dat niet op de computer kan. Daarom vragen alle jongetjes tegelijk wanneer we op de computer gaan. De hele dag door. Ook als dat betekent dat ze naar de bekende weg vragen. Het kan namelijk zijn dat ik iets aan het programma heb veranderd. Dus we gaan nu echt niet op de computer, stellen ze om de haverklap teleurgesteld vast. En als ze dan eindelijk op de computer mogen dan staan ze allemaal tegelijk op teneinde een flinke spurt in te zetten. Hetgeen mij noopt hen weer plaats te laten nemen. Eenmaal in de hal en achter de computer aangekomen roepen ze uit puur enthousiasme dingen naar elkaar: waar ben jij? Ik ben bij som 3! Weet jij hoe som 5 moet Thomas? Helaas zit Thomas aan het andere eind van de gang. Ga maar weer naar de klas, sommeer ik dan. O nee, nee, nee, roept het schreeuwlelijkje dan verschrikt. Sorry, sorry, sorry, juf. Ik zal het nooit meer doen. Maar nooit is relatief bij deze jongetjes. Nooit, betekent hooguit een minuut of vijf. En als er dan toch iemand naar de klas terug moet begint het gesoebat. Ah juf, nog een kans, ah juf nog een? Als ik mij gewonnen geef dan trekken ze onmiddellijk opnieuw een spurt maar dit keer naar mij en dan slaan ze hun armen om mij middel. Want knuffelen doen ze ook, die jongetjes. Steeds weer moet ik mijn gang onderbreken vanwege jongetjes die even willen knuffelen. En daar sta ik dan. Ontwapend en ietwat ontregeld. Dan krijgen ze opnieuw een kans en dan schreeuwen ze vervolgens nog een keer door de gang. Ben jij dat echt Michiel, vraag ik dan onthutst. O ja. Oeps juf. Dat ging per ongeluk. Er gaat veel per ongeluk. Maar 17 jongetjes, die tegelijk van de trap glijden, tegelijk naar de wc willen, tegelijk naast de wc plassen, tegelijk hun been uitsteken, tegelijk roepen dat het om een grapje handelt, of een ongelukje, dat is veel voor een oude juf. Had ik al gezegd dat het er 17 waren?